Waar adviseurs ieder jaar met enige verwachting uitkijken naar Prinsjesdag, gaat het dit jaar na afloop toch met name over de onderwerpen die allemaal niet in het Belastingpakket stonden. Denk hierbij aan de recente brief met plannen voor de aanpassing van box 3. En het eerder dit jaar gepubliceerde conceptwetsvoorstel excessief lenen bij de eigen B.V. Beide voorstellen zouden per 1 januari 2022 in werking moeten treden, maar een nadere uitwerking laat nog even op zich wachten. In deze blog kijken wij wel alvast vooruit naar wat komen gaat en leest u meer over de actuele cijfers, kansen en aandachtspunten voor spaarders en beleggers.

Box 3 in 2020

Box 3 blijft komend jaar zoals het is: over de waarde van het vermogen per 1 januari is belasting verschuldigd op basis van een fictief rendement. Vanwege een inflatiecorrectie en een verlaging van het veronderstelde rendement op het spaar- én het beleggingsdeel komen de tariefschijven voor 2020 als volgt uit (per persoon bij partners):

Vermogen vanaf (€)Tot en met (€)Effectief tariefVerschil 2019
030.846
30.847103.6430,54%– 0,04%
103.6441.036.4181,27%– 0,07%
1.036.4191,60%– 0,08%

Omdat men in het huidige systeem geacht wordt een deel van het vermogen boven de vrijstelling te beleggen, is het effectieve tarief nog steeds veel hoger dan de spaarrente bij de bank (praktisch nihil). Zelfs in de eerste schijf. Dit blijft natuurlijk moeilijk uit te leggen aan spaarders die al jarenlang te veel belasting hebben betaald en niet voor alternatieven hebben gekozen (zie hierna). In hoeverre gaat hier straks verandering in komen?

Aanpassing box 3 met ingang van 2022?

Gelet op almaar dalende rente en de procedures die er de afgelopen jaren zijn gevoerd over de vraag of de belastingheffing in box 3 wel verenigbaar is met Europese Verdragen (recent nog Hoge Raad 14 juni 2019) zat het er aan te komen dat box 3 een keer echt op de schop zou gaan. Waar menigeen had gehoopt op een heffing over het daadwerkelijke rendement blijft volgens de eerste ‘richtinggevende plannen’ van de staatssecretaris ook vanaf 2022 sprake van een forfaitair systeem. Hierbij springen de volgende wijzigingen in het oog:

  • Er wordt gekeken naar de werkelijke verhoudingen tussen spaargeld (forfaitair rendement 0,09%) en overige bezittingen (forfaitair rendement 5,33%).
  • Schulden zijn niet langer volledig aftrekbaar, maar slechts tegen een forfaitair rentepercentage van 3,03%.
  • De huidige voetvrijstelling verandert in een drempelvrijstelling van circa € 31.000, ofwel:
    • geen belasting bij een vermogen beneden de drempel; en
    • belasting over het volledige vermogen als dit boven de drempel uitkomt, ook al is dit met € 1.
  • De introductie van een heffingvrij inkomen van € 400. Hierdoor kunnen belastingplichtigen met alleen spaargeld rekenen op een ‘vrijstelling’ van ruim € 444.000 per persoon (€ 400 / 0,09%), maar voor mensen met overige bezittingen bedraagt deze slechts € 7.500 (€ 400 / 5,33%).
  • Het belastingtarief gaat omhoog van 30% naar 33%, dus een stijging van 10%!

Schematisch zijn de wijzigingen ten opzichte van het huidige systeem als volgt:

Wijzigingen box 3

Wijzigingen Box 3 – voorlopige conclusies

Een aantal voorlopige conclusies:

  • Spaarders gaan er in dit systeem duidelijk op vooruit. Hoewel deze aanpassing (veel) te lang op zich heeft laten wachten, is dit uiteraard positief.

Voorbeeld

Klaas heeft in box 3 alleen spaartegoeden van € 1,5 miljoen. In 2020 betaalt hij hierover € 19.623 inkomstenbelasting, terwijl hij nauwelijks rente ontvangt. Op basis van de voorlopige plannen neemt de verschuldigde belasting in 2022 met 98% af tot slechts € 314.

Let op! Dit voordeel is alleen structureel als het voorgestelde heffingvrij inkomen van € 400 ‘meebeweegt’ met het forfaitaire rendement op spaargeld. Als de rente bijvoorbeeld stijgt naar 0,5% bedraagt de vrijstelling per persoon namelijk nog maar € 80.000 per persoon.

  • De tegemoetkoming voor spaarders wordt betaald door (vastgoed)beleggers, die hun bezittingen met een lening hebben gefinancierd. Voor overige bezittingen geldt namelijk een forfaitair rendement van 5,33% terwijl schulden nog maar voor 3,03% aftrekbaar zijn. Over het verschil van 2,3% betalen zij 33% belasting. Dus een belastingdruk van 0,76% over bezit dat er per saldo niet is. Dit maakt beleggen met geleend geld straks minder aantrekkelijk.

Voorbeeld

Het box 3 vermogen van Gerard bestaat uit spaartegoeden (€ 200.000), een defensieve beleggingsportefeuille (€ 500.000) en verhuurd onroerend goed (€ 2,5 miljoen) met een hypothecaire financiering (€ 2 miljoen). In 2020 betaalt hij hierover € 14.826 inkomstenbelasting. In 2022 neemt dit toe tot € 32.696. Een stijging van maar liefst 120%.

Het pakt voor Gerard helemaal desastreus uit als hij het geld bij zijn eigen B.V. heeft geleend. Op grond van het conceptwetsvoorstel excessief lenen betaalt hij dan eerst 26,9% AB-heffing over het bovenmatige deel van € 1,5 miljoen. De leenverhouding blijft echter civielrechtelijk wel bestaan en leidt tot een extra heffing van 0,76% in box 3. En bij een latere dividenduitkering zou Gerard zoals het er nu uitziet opnieuw AB-heffing zijn verschuldigd. Deze driedubbele heffing kan toch niet de bedoeling zijn? Wij wachten daarom in spanning op het wetsvoorstel excessief lenen dat in het 4e kwartaal op de agenda staat.

  • Schenken op papier lijkt minder aantrekkelijk te worden. Voor ouders is de schuldigerkenning namelijk nog maar voor 3,03% aftrekbaar, terwijl de vordering bij het kind voor 5,33% is belast.

Het werken met forfaits biedt praktisch uiteraard voordelen, maar leidt in de huidige plannen ook tot een aantal onevenwichtige situaties. Het wetsvoorstel wordt in de loop van 2020 verwacht. Dan zal ook meer duidelijk worden over de aangekondigde ‘antimisbruikbepalingen’. Hoe wordt bijvoorbeeld omgegaan met een verkoop van onroerend goed of beleggingen vlak voor de peildatum, waardoor de belastingplichtige over (lager belast) spaargeld beschikt? Watermill houdt u op de hoogte van de verdere ontwikkelingen.

Is een Spaargeld B.V. of OFGR nog zinvol?

Vooralsnog verandert er de komende twee jaar niets in box 3, behoudens de jaarlijkse indexaties. Voor spaarders en/of beleggers met een substantieel vermogen dat laag rendeert, blijft het daarom aantrekkelijk om hun bezittingen onder te brengen in box 2 via een Spaargeld B.V. of OFGR. Rendement in de B.V. of het OFGR is de komende jaren als volgt belast, waarbij het omslagpunt circa 4% blijft.

JaarVpb <

€ 200.000

Vpb >

€ 200.000

 

AB-heffing

Belasting < € 200.000Belasting >

€ 200.000

201919%25%25%39,25%43,75%
202016,5%25%26,25%38,42%44,69%
202115%21,7%26,9%37,87%42,76%

Wij rekenen graag nog vóór het eind van dit jaar voor u uit wat (fiscaal) de beste keuze is!

Rogier Pak