Onlangs heeft de staatssecretaris van financiën naar aanleiding van een Wob-verzoek documenten openbaar gemaakt over de manier waarop de Belastingdienst leningen tussen een directeur-grootaandeelhouder (DGA) en zijn eigen B.V. beoordeelt. Het gaat dan met name om de zogenaamde rekening-courantschulden. Een rekening-courantschuld ontstaat veelal ‘spontaan’ als privéuitgaven door de B.V. worden voorgeschoten. Denk hierbij aan de DGA die zijn aanslag inkomstenbelasting of de rekening voor onderhoud van zijn privéauto van de zakelijke bankrekening betaalt. Zo ontstaat voor dit bedrag een rekening-courantschuld van de DGA aan zijn B.V. Dergelijke leningen komen in de praktijk veel voor. De Belastingdienst kijkt mee en let er vooral op of er geen sprake is van een schijnlening en dus eigenlijk dividend wordt uitgekeerd. In de vrijgegeven stukken staat beschreven welke elementen volgens de Belastingdienst van belang zijn voor de beoordeling van de lening. In deze blog gaan wij hier verder op in en geven we een aantal praktische tips.

Zakelijk of schijn?

Bij een oplopende rekening-courantschuld wil de Belastingdienst weten of er sprake is van een echte lening. Een lening is zakelijk als deze onder dezelfde voorwaarden is verstrekt als het geval zou zijn bij een onafhankelijke aanbieder, bijvoorbeeld een bank. Indien een lening onzakelijk is, omdat bijvoorbeeld een verhoogd debiteurenrisico wordt gelopen, hoeft dit niet meteen een winstuitdeling te betekenen. Van groot belang is de vraag of de DGA in staat zal zijn de lening terug te betalen. Is op het moment van verstrekken al duidelijk dat de DGA de lening niet kan of wil terugbetalen, dan wordt door de Belastingdienst op het moment van betaling een dividenduitkering geconstateerd waarover (nu nog) 25% belasting verschuldigd is. Op grond van het regeerakkoord zal het tarief de komende jaren worden verhoogd tot 28,5%.

Ook als de DGA zich tijdens de looptijd niet aan een eerder overeengekomen aflossingsschema houdt, kan een winstuitkering geconstateerd worden. Als door de inspecteur een winstuitkering is geconstateerd, sluit de DGA in de praktijk vaak een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst waarin wordt afgesproken dat de schuld in een concreet vastgestelde periode wordt afgelost. Voor de beoordeling of de DGA in staat zal zijn de lening terug te betalen, is de omvang van zijn privévermogen ten tijde van het verstrekken van de lening van belang. Denk bij privévermogen niet alleen aan bank- en spaarrekeningen, maar ook aan de overwaarde op de (eigen)woning en het salaris. Uit de jurisprudentie blijkt dat geen rekening wordt gehouden met toekomstige dividenduitkeringen.

Schriftelijke leningsovereenkomst

Een schriftelijke leningsovereenkomst is volgens de Belastingdienst niet noodzakelijk. Maar om aan te tonen dat de rekening-courant onder zakelijke voorwaarden is verstrekt, is schriftelijke vastlegging wel aan te raden. In de leningsovereenkomst moeten de volgende elementen zeker aan bod komen:

Rente

Niet alleen kan een winstuitdeling geconstateerd worden als de lening zelf onzakelijk is, maar ook wanneer geen zakelijke rente wordt vergoed. Een zakelijk rentepercentage is volgens vaste rechtspraak de renteopbrengst die de B.V. elders als particuliere belegger kan behalen. De hoogte van de rente is onder andere afhankelijk van de marktrente voor particuliere beleggers, het risico dat de DGA de lening niet kan terugbetalen en de duur van de rentevast periode.

Aflossingsschema en zekerheid

Het is niet noodzakelijk dat een jaarlijkse aflossing overeengekomen wordt. Indien aflossing pas over een aantal jaren plaats vindt, zal een zakelijke partij wel voldoende zekerheid verlangen. Ook wordt in de beoordeling meegenomen in hoeverre de DGA in staat is (een deel van) zijn bezittingen liquide te maken ter aflossing van zijn schuld aan de B.V.

Aan een positieve/negatieve hypotheekverklaring hecht de Belastingdienst niet veel waarde. Deze verklaring houdt in dat op verzoek van de vennootschap een recht van hypotheek wordt gevestigd en de onroerende zaak niet bezwaard mag worden met een hypotheek zonder toestemming van de B.V. Als de DGA zich niet aan deze afspraken houdt, kan de B.V. hier weinig aan doen (zie hierna). Vandaar dat de Belastingdienst deze vorm van zekerheid alleen aanvaardt als onderdeel van een groter geheel aan voorwaarden. De vraag is overigens of dit terecht is. Immers, de DGA is ook bestuurder van de B.V. en kan uit die hoofde indien nodig ook handelen.

Uit de praktijk

Een voorbeeld uit de jurisprudentie ter verduidelijking van deze materie:

De rekening-courantschuld van DGA Willem bij zijn personal holding Willem B.V. is behoorlijk opgelopen. Willem en zijn B.V. hebben de leningsovereenkomst schriftelijk vastgelegd, maar hier houden ze zich niet aan. Willem heeft namelijk in privé een vakantiewoning en als zekerheidsrecht heeft de B.V. bedongen dat geen hypotheekrecht ten behoeve van derden op deze woning gevestigd zal worden (negatieve hypotheekverklaring). Als Willem een nieuwe woning koopt, verleent hij toch een recht van hypotheek aan de bank op het vakantiehuis. In hetzelfde jaar loopt ook de rekening-courantschuld verder op. Het hof constateert in het jaar van aankoop een winstuitdeling, omdat door het verlenen van een hypotheekrecht de verhaalsmogelijkheden van de B.V. zijn verminderd en ziet hierin een kwijtschelding. Dat de rekening-courant met toekomstige dividenden kan worden weggewerkt, is niet van belang en ook eventuele verkoopwinst van de nieuwe woning is niet te voorzien in het jaar van de aankoop.

Tot slot

Een rekening-courantschuld is voor veel DGA’s een bekend fenomeen. Het is belangrijk de (aflossings-)voorwaarden schriftelijk vast te leggen. Zoals uit het voorbeeld blijkt, moet de DGA zich dan wel aan deze overeenkomst houden. Bekijk daarom jaarlijks de ontwikkeling van de rekening-courant en ga na of maatregelen nodig zijn.

Rogier Pak