Op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet geldt onder voorwaarden een vrijstelling voor de schenking en vererving van aanmerkelijk belangaandelen.

Ondernemingsvermogen

De BOR is alleen van toepassing indien en voor zover de waarde van de aandelen betrekking heeft op ondernemingsvermogen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de onderliggende vennootschappen (indirect) een materiële onderneming drijven als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij een holdingstructuur worden de bezittingen en schulden van de werkmaatschappijen toegerekend aan de holding (consolidatie) indien de aanmerkelijk belanghouder (indirect) ten minste 5% van de aandelen houdt.

Beleggingsvermogen kwalificeert niet voor de BOR, behoudens een marge van 5% ter grootte van het ondernemingsvermogen. Het onderscheid tussen ondernemings- en beleggingsvermogen is niet altijd eenvoudig vast te stellen. Een voorbeeld van beleggingsvermogen is de rekening-courantvordering op  aandeelhouders.

Voor preferente aandelen gelden specifieke voorwaarden.

De voorwaardelijke vrijstelling voor de schenk- en erfbelasting

Ondernemingsvermogen tot een bedrag van grofweg € 1 miljoen is voor 100% vrijgesteld. Voor het meerdere geldt een vrijstelling van 83%. Voor de belasting die verschuldigd is over de resterende 17% kan gedurende 10 jaren rentedragend uitstel van betaling worden verkregen.

Voor de inkomstenbelasting geldt een doorschuiffaciliteit.

Belangrijke voorwaarden voor toepassing van de BOR

Voor toepassing van de BOR geldt een aantal strikte voorwaarden, waaronder:

  • de erflater heeft de aandelen minimaal 1 jaar voorafgaand aan het overlijden in bezit gehad en de onderliggende vennootschappen drijven in deze periode een materiële onderneming (bezitseis). Voor schenking geldt een periode van 5 jaar;
  • de verkrijgers houden de aandelen ten minste 5 jaar in bezit en zetten de onderneming gedurende deze periode voort, al dan niet met behulp van derden (voortzettingseis).

De BOR wordt alleen verleend op verzoek. Dit verzoek vindt meestal plaats bij de aangifte schenk- of erfbelasting, maar dient in ieder geval te zijn gedaan vóórdat de aanslag onherroepelijk vaststaat. Bij schending van de voortzettingseis wordt (een deel van) voorwaardelijk vrijgestelde belasting alsnog ingevorderd.