Op basis van artikel 15.1.h. Wet BRV is de verkrijging van onroerende zaken in het kader van een juridische splitsing vrijgesteld van overdrachtsbelasting, mits sprake is van zakelijke overwegingen.
Het begrip juridische splitsing
De juridische splitsing als bedoeld in artikel 2:334a BW kent 2 verschijningsvormen:
- de (zuivere) splitsing, waarbij het vermogen van een rechtspersoon die bij de splitsing ophoudt te bestaan (de splitsende rechtspersoon) op het splitsingsmoment van rechtswege en onder algemene titel overgaat naar twee of meer andere rechtspersonen (de verkrijgende rechtspersonen); en
- de afsplitsing, waarbij de splitsende rechtspersoon wél blijft bestaan.
Bij zuivere splitsing kunnen bestaande en in het kader van de splitsing op te richten rechtspersonen verkrijger zijn. Bij een ruziesplitsing vindt een splitsing van het vermogen én de aandeelhouders plaats.
De zakelijkheidstoets
De splitsing mag niet in overwegende mate zijn gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Dit oogmerk wordt, geacht aanwezig te zijn indien de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen zoals herstructurering of rationalisering van de actieve werkzaamheden van de splitsende en de verkrijgende rechtspersonen, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
Zakelijke overwegingen worden niet aanwezig geacht indien de aandelen in de gesplitste rechtspersoon of de verkrijgende rechtspersoon binnen 3 jaar na de splitsing geheel of ten dele, direct of indirect worden een vervreemd aan een lichaam dat niet met de gesplitste en met de verkrijgende rechtspersoon is verbonden. Ook hier is tegenbewijs mogelijk.
Uitreiking van aandelen
In geval van een juridische splitsing kunnen zich twee belastbare feiten voordoen. Ten eerste de verkrijging van de onroerende zaak door de vennootschap onder algemene titel. Ten tweede de toekenning van aandelen door de verkrijgende vennootschap. Indien één of meer van de verkrijgende rechtspersoon als een OZR kwalificeert en als onderdeel van de splitsing aandelen uitreikt, is ook deze verkrijging belast met overdrachtsbelasting (bij een belang van ten minste 1/3e). De Belastingdienst is van mening dat de splitsingsfaciliteit niet van toepassing is op deze verkrijging. Er geldt een goedkeuring voor zover het (middellijke) belang dat de aandeelhouders van de splitsende rechtspersoon hebben in de waarde van de onroerende zaken niet wijzigt.
“A en B zijn ieder voor 50% aandeelhouder van X BV. Tot het vermogen van X BV behoren twee onroerende zaken, respectievelijk waard € 100.000 (pand 1) en € 60.000 (pand 2). Vervolgens wordt X BV zuiver gesplitst in XA BV en XB BV. A verkrijgt alle aandelen in XA BV en B verkrijgt alle aandelen in XB BV. Zowel XA BV als XB BV kwalificeert als OZR. XA BV verkrijgt pand 1 en XB BV verkrijgt pand 2. A en B waren elk voor de onverdeelde helft middellijk gerechtigd in de beide onroerende zaken, oftewel elk voor een waarde van € 80.000 (1/2 x € 160.000). Via de aandelen XA BV is A na de splitsing geheel gerechtigd tot pand 1 met een waarde van € 100.000. Zijn gerechtigdheid tot de onroerende zaken is daarmee als gevolg van de splitsing toegenomen met € 20.000 tot € 100.000. A is bij de verkrijging van de aandelen XA BV over € 20.000 overdrachtsbelasting verschuldigd. Bij de verkrijging door B van de aandelen XB BV is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.”
Voor de juridische fusie is wel expliciet geregeld dat een uitreiking van aandelen onder de vrijstelling kan vallen. Op grond van de wettekst van artikel 5c Uitvoeringsbesluit BRV is dit standpunt ook bij een splitsing verdedigbaar.